SCHOORVOETEND EN BESCHEIDEN PAULUS ACHTERNA

Paul De Witte

Gehoord en/of gelezen

Ik hoorde Thomas Vanderveken onlangs tijdens een entertainment-programma zichzelf al lachend omschrijven als ‘de heiden van Bonheiden’.

Maar een paar dagen later las ik in de krant iets volkomen anders. Hij zei dat hij niets had met G(g)od of godsdienst noch met welke georganiseerde religie of kerk ook. Maar hij voegde er iets heel merkwaardigs aan toe. Ik kan het niet meer letterlijk herhalen, maar het kwam er op neer dat hij in het diepste van zichzelf toch ook een soort van heimwee ervoer naar wat bepaalde mensen bewust meemaken wanneer ze  op geregelde tijdstippen – bijvoorbeeld op zondagmorgen – samenkomen voor een ritueel , dat hun zoektocht naar een verrijkende spiritualiteit lijkt te kunnen voeden.

Deze woorden van Thomas bevestigen enerzijds zijn zelfdefinitie als ‘heiden van Bonheiden’, maar stelt er ook vragen bij.

Want wat is een heiden?

Is dat een agnost (iemand die letterlijk zegt ‘ik weet het niet’). Of een bewuste ongelovige atheïst? Maar wat is een atheïst? De joden en de eerste christenen werden bijvoorbeeld door de Romeinen beschouwd en gedefinieerd als a-theoi (letterlijk atheïsten), mensen zonder god omdat ze weigerden de traditionele Romeinse goden te aanvaarden en ervoor te offeren.

En wat doen we met de uitspraak van de protestantse theoloog Miskotte, die TeNaCH (joodse naam voor Oud Testament) omschreef als een radicaal antireligieus getuigenis? Bij uitbreiding mogen we misschien wel stellen dat het met de erfenis van Jezus van Nazareth, die na zijn gewelddadige dood op her kruis tot  Messias werd uitgeroepen, fout is beginnen gaan van zodra die ‘open’ erfenis tot georganiseerde religie is geworden, met alles erop en eraan[1]Veel vragen dus, die mij brengen bij de apostel Paulus en zijn brief aan de messiaanse gemeenschap van Rome.

Paulus: van strenge farizeeër tot advocaat van de niet-joden (de gojim of de heidenen).

Sja-oel (Saul) behoorde oorspronkelijk tot de beweging van de Farizeeën. Binnen die joodse groep waren er verschillende strekkingen. Paulus behoorde tot de strekking van de strenge observantie. Hij schrijft daarover in zijn brief aan de Filippenzen (3,4-6)

Als iemand anders denkt op vlees te kunnen vertrouwen[2], ík nog meer:

op de achtste dag besneden;

krachtens geboorte uit Israël, stam Benjamin, een Hebreeër uit Hebreeërs,

in wetsbetrachting een Farizeeër,

in ijver een vervolger van de gemeente,

in gerechtigheid uit wetsbetrachting onberispelijk.

De woorden “in gerechtigheid uit wetsbetrachting onberispelijk” duiden erop dat hij zichzelf beschouwde als een radicale Thoragetrouwe jood. Vanuit die positie is hij een ondubbelzinnige criticus van de messiaanse beweging in de lijn van de op het kruis vermoorde Jezus van Nazareth, die in de ogen van de joodse orthodoxie geen Messias kán zijn, omdat een gehangene een bij definitie door JHWH vervloekte is.[3]

Uitgerekend déze orthodoxe farizeeër zal een ongeziene transformatie ondergaan, die hem doet breken met zijn vrij fanatiek en gesloten verleden.[4]

Over hoe deze fundamentele levensverandering tot stand is gekomen bestaan twee uiteenlopende versies.

Paulus zelf  heeft daarover geschreven in zijn brief aan de Galaten. Daarin stelt hij dat hij een heel lange weg is gegaan die minstens drie jaar heeft geduurd, namelijk de tijd die bepaalde groepen binnen het jodendom nemen om de hele Thora te lezen.[5] Ook laat hij verstaan dat hij geen verantwoording voor zijn apostelschap moet vragen aan de leiders van de Ecclesia in Jeruzalem, omdat hij rechtstreeks door Jezus Messias is geroepen.[6]

Lukas beschrijft de bekering van Sja’oel als een plotsklaps (bijna letterlijk als een donderslag bij heldere hemel) gebeuren ten gevolge van een verschijning van Jezus zelf. Hij vertelt hoe het geschiedde dat de door het Romeins Imperium terechtgestelde jood Jeshua  de farizese jood Sja’oel aansprak en uitdaagde om zijn leven en vanzelfsprekendheden in vraag te stellen aan de hand van de vraag: waarom vervolg je mij?

Deze versie van Lukas in de Handelingen is wellicht een pastoraal-theologische constructie, die twee bedoelingen kon hebben.

De ommekeer van Paulus was zó ingrijpend  dat deze door velen als bijna ondenkbaar werd beschouwd.

Maar nog belangrijker was de pastorale ingesteldheid van Lukas, die de fundamentele eenheid van de messiaanse gemeenschap op het oog had en die de zuivere objectieve historische omstandigheden ondergeschikt maakte aan de theologische en pastorale doelen.

Vergeten we niet dat Lukas zijn dubbelverhaal (Evangelie en Handelingen) 50 jaar na de dood van Jezus en meer dan 30 jaar na de Romeinenbrief van Paulus heeft geschreven.

In de loop van die jaren was ook de politieke situatie grondig gewijzigd ten gevolge van de verwoesting van Jeruzalem en de tempel door de Romeinse legioenen in het jaar 70.

Toch mogen we niet zeggen dat Lukas zijn verhaal zomaar uit zijn duim zou gezogen hebben.

Het is niet voor niets dat Lukas in zijn verhaal Jeshua aan Sha’oel de vraag laat stellen: waarom vervolg je mij, die slachtoffer ben geworden van de ‘macht’ die jouw, nee óns volk bedreigt en naar het leven staat? En niet alleen ons volk maar al die andere volkeren die evenals ons joodse volk verknecht worden door de Romeinse supermacht en verlangend uitkijken naar ‘deze wereld anders’.

Vanuit die ervaring werd het voor Paulus duidelijk dat hij geen slaaf meer kon blijven van een op zichzelf gericht en geïsoleerd jodendom en zeker niet van de macht van de wereldorde, omdat hij een slaaf was geworden van de Messias Jeshua/Jezus[7], die maar één doel had: mensen en volkeren die vaak als vijanden tegenover elkaar staan oproepen om écht vrije mensen te worden. Dat drukte Paulus uit in wat voor hem de kern was van de messiaanse geloofsbelijdenis: Jezus is onder het regime van de wereldorde (Rome) op een kruis gestorven, maar hij is uit die dood opgewekt door de bevrijdende NAAM – IK ZAL ER ZIJN. Hoe is dat dan geschied? Hij is voor Paulus opgewekt ín zijn gemeente die er werk van maakt om alle maatschappelijke en persoonlijke scheidingsmuren tussen mensen op te heffen: geen jood meer en geen niet-jood, geen slaaf meer en geen vrije, geen vrouw meer en geen man, en ga zo maar door.[8]

En zo werd hij geleidelijk en ondubbelzinnig de advocaat van de niet-joden (de Gojim). Hij kon het niet aanvaarden dat de Gojim niet konden delen in de solidariteit van de bevrijdende God van Israël en dat deze genade enkel ten goede kon komen aan zijn joodse volksgenoten. Daarom moesten al die muren van regels en rituelen op zijn minst gerelativeerd en in sommige situaties zelfs volledig achterwege gelaten worden om alle mensen te laten delen in de vreugde van de Thora als weg ten leven.

Met deze openheid naar de niet-joden en zeker met zijn omgang met( deze gojim haalt Paulus de verdenking op zich vanwege de joodse orthodoxie. Hij wordt door deze groepen juist als zondaar gezien omdat hij door die open en vrije omgang met niet-joden de Thora overtreedt. Men kán en mág als ware en Thora-getrouwe jood niet met deze gojim samenleven, want dat leidt tot onreinheid en zo ook tot zonde.

Velen van zijn volksgenoten hebben hem daarom toen verketterd en zijn hem vaak nog tot op vandaag blijven veroordelen als de stichter van een kerk, die uitblonk in antisemitisme en antijudaïsme.

Anderen zoals de hedendaagse Franse atheïstische filosoof Alain Badiou noemen diezelfde Paulus ‘de grondlegger van het universalisme’.

Wat heeft dit nu te maken met de beginvraag van dit artikel?

Ik durf er van uit gaan dat er in de messiaanse gemeenschappen die door Paulus werden gesticht, op geregelde tijdstippen liturgie werd gevierd. Dat er tijdens die samenkomsten gelezen werd uit de Schrift, die voor die eerste christelijke gemeenten enkel werd gelezen uit wat wij nu het Oud Testament noemen. Er waren nog geen geschriften die we nu Nieuw Testament noemen. De gemeenten die Paulus stichtte waren op de eerste plaats gegrond in de plaatselijke joodse synagogen. En daar werden die Schriftteksten gelezen en geactualiseerd.

In de eerste brief van Paulus aan de gemeente van Korinthe vinden we een fragment waarin Paulus zwaar uithaalt tegen bepaalde misbruiken die in de gemeente schering en inslag bleken te zijn.

De gemeente had de door Paulus doorgegeven  tradities overgenomen. Dat had hij geprezen.  Maar met de lof is het voorbij als hij te horen krijgt hoe ze in de gemeenschap met deze tradities omgaan. Wat hij nu te zeggen heeft,  wil hij begrepen zien als een bindende richtlijn, waardoor terug in orde komt wat in wanorde is geraakt binnen de gemeenschap. Hij maakt dit duidelijk aan de hand van de maaltijd van de gemeenschap. Daar moet volgens hem de eenheid van joden en niet-joden zichtbaar worden. Wat zichtbaar moet worden is dat de Ekklesia van niet-joden en joden samen één lichaam worden met een gemeenschappelijk leven, een gemeenschappelijk handelen en  een gemeenschappelijke eredienst.

De samenkomst van de gemeenschap was ontaard in een chaotisch gebeuren. Ze stond niet meer in dienst van de eenheid van de Ekklesia, maar was een bron van verscheurdheid geworden.

Het  gaat hier over groepen die uit zijn op scheiding.

Het geschil over de juiste gedrag tijdens de samenkomsten van de gemeenschap kon dus aan het licht brengen wie betrouwbaar is in confrontatie met de bedreigde eenheid, door voorbeeldig te leven.

De eenheid tussen joden en niet-joden moest  in de gemeenschappelijke eredienst tot uiting komen in de gezamenlijke maaltijd. Maar ook de eenheid tussen de meer begoeden en de armen. En vooral dat laatste werd door de rijkere leden van de gemeenten gruwelijk met de voeten getreden.

Paulus zegt dat de samenkomsten “deipnon kuriakon” moeten zijn. Kuriakon is afgeleid van kurios, heer. Je zou het kunnen vertalen met heer-lijk, gelijkend op of naar de maat van de heer namelijk de Messias Jezus.. [9]

In 1Kor 11,27-29  horen we zijn oordeel dat niet mals is:

Daarom zal al wie op onwaardige wijze het brood eet of de beker des Heren drinkt, zich bezondigen aan het lichaam en het bloed van de Heer. Maar laat een mens zichzelf beproeven, en zó eten van het brood en drinken uit de beker; want wie eet en drinkt, eet en drinkt zich een oordeel

als hij het lichaam niet naar waarde beoordeelt.

De vraag die in verband met onze gangbare liturgische praktijk bij mij opkomt vanuit de gedachten en woorden van Paulus, is: hoe moeten wij vandaag opnieuw invulling geven aan de woorden en symbolen van onze liturgie, zodat het overgrote merendeel van onze door en door geseculariseerde tijdgenoten, waarvan er velen zijn zoals Thomas Vanderveken die nauwelijks nog iets hebben met god of met de georganiseerde religie (zoals de kerken), maar toch heimwee ervaren naar plaatsen van spiritualiteit?

Het is door onze religieuze en sacrale taal dat deze mensen zich vandaag  volkomen uitgesloten voelen, omdat ze zich gewoonweg niet (meer) kúnnen herkennen in de taal van de liturgie. Ik denk dat Paulus, die zich in het diepste van zijn messiaans bestaan geroepen wist om joden en niet-joden in één gemeente samen te brengen, hetzelfde zou zeggen als wat hij aan de Korinthiërs schrijft:  jullie eten en drinken zich een oordeel, omdat jullie  het lichaam van de Messias niet naar waarde beoordeelt.

Want de gekruisigde Messias staat ook vandaag enkel en alleen op in de messiaanse gemeenschap waarbinnen alle scheidingsmuren tussen mensen worden opgegeven.  Een gemeenschap waarin het niet gaat om religie en zeker niet om een klerikale en door mannen gedomineerde sacraliteit,  en op de keper beschouwd ook niet over de vraag of G(g)od al dan niet bestaat; maar waar het wel gaat over onze solidariteit.

Op weg naar een mogelijke altijd voorlopige conclusie.

Velen van mijn christelijk gevormde tijdgenoten zullen zich nog de naam herinneren van Romano Guardini. Deze van Italiaanse origine maar Duits schrijvende filosoof en priester heeft in de jaren 60   een boek over Jezus geschreven dat door velen is gelezen, onder de titel DE HEER.

Enkele jaren geleden ontdekte ik een citaat uit een brief die Guardini reeds in 1964 had geschreven aan de Duitse kerk. Hij schreef daarin hert volgende:

Is de liturgische handeling en daarmee alles wat liturgie heet, niet zozeer historisch bepaald – antiek, middeleeuws of barok – dat men haar eerlijkerwijze  helemaal moet opgeven? Moet men zich niet rekenschap geven van het inzicht dat de mens van het industriële tijdperk en de door haar bepaalde sociologische structuren, eenvoudig niet meer in staat is tot de liturgische act? En moet men, in plaats van over vernieuwing te spreken, niet liever overleggen op welke manier de heilige geheimen gevierd moeten worden zodat de huidige mens er met zijn waarheid in kan staan?

In dit citaat moet maar één woord veranderd worden omdat Guardini onmogelijk de evoluties in onze cultuur kon voorzien: “industrieel” zou moeten geactualiseerd en dus vervangen worden door “postindustrieel, consumentisme van de liberale vrije markt die zichzelf tot god heeft gemaakt en individualisme.

Maar voor het overige blijft wat Guardini schreef, onverminderd rechtop staan als een paal boven water. Maar in de kerk heeft men de paal nog steeds  niet gezien.

Reeds in 1973 besprak ik met mijn vriend en liturgische leidsman, Pater Marcel Weemaes (velen in Vlaanderen wellicht goed bekend van zijn psalmmuziek, samen met Ignace De Sutter) reeds de woorden van de beroemde Duitse katholieke catecheet Hubertus Halbfass, die in zijn boek “Fundamentele Catechetiek” schrijft: “Het zal niet lang meer duren dat steeds meer christenen niet meer  bereid zullen zijn om  de wekelijkse zondagse frustratie te ondergaan. Ze zullen massaal uit de liturgie wegblijven, en gelijk hebben ze.”

Ik besluit met enkele vragen.

  1. Moeten wij niet ophouden om in onze liturgische samenkomsten voortdurend de naam van God te gebruiken, waardoor dit woord gereduceerd wordt tot een nietszeggendheid?

Om deze vraag wat te stofferen een citaat van de Nederlandse schrijven Frans Kellendonk:

Ik geloof niet in God, hemel, heilig

wanneer geloven wordt opgevat in de vulgaire zin van het woord:

voor waar aannemen zonder bewijs.

Ik geloof wel in God, hemel, heilig,

wanneer geloven wordt opgevat als

een werkzaamheid van de scheppende verbeelding.

Daardoor krijgen die woorden wel een heel andere lading.

Maar zo’n vertaling loont,

want er is een tijd geweest waarin

“grote woorden het leven hebben geheiligd in plaats van vernietigd,

de menselijke maat hebben geëerd en niet gekleineerd.”

Ze hebben het verlangen vorm en richting gegeven, ze hebben gemeenschap gesticht.

Ik denk dat het mogelijk moet zijn ze in die zin te reconstrueren

– en volgens mij is dat ook nodig –

omdat je misschien wel onze grote woorden kunt afschaffen,

maar niet het verlangen waarvan ze altijd hebben geleefd!

  1. Moeten wij in onze liturgie geen ruimte maken voor de twijfel  zonder dat die twijfel zou moeten leiden tot vertwijfeling? Vertrouwen en twijfel gaan altijd hand in hand en behoeden elkaar voor vaak al te gemakkelijke zekerheden  en voor onbescheidenheid. Anders gezegd: hoe hoeden wij er onszelf voor anderen met onze ‘gehoofdletterde’ zekerheden te overdonderen en het zwijgen op te leggen. Bij wijze van voorbeeld: de klassieke uitvaartliturgieën  die op een vaak ziekmakende wijze de weifelende aanwezigen om de oren slaan met een god die voor velen volkomen onbestaanbaar en een godsbeeld dat voor dezelfde velen volkomen oninleefbaar  is geworden.[10]
  1. Hoe scheppen we ruimte voor

een niet meer klerikale,

niet meer enkel sacrale,

niet meer enkel religieuze invulling van onze traditie

niet meer mannelijk gedomineerde  taal- en andere structuren?[11]

  1. Wat zeggen we als we door het gaan van deze wegen het gevaar lopen onze christelijke identiteit op het spel te zeggen. Ik heb op deze vraag maar één antwoord: is het niet juist onze messiaanse identiteit dat wij niet hoogachtend gaan staan op die identiteit, die altijd het gevaar in zich draagt van pretentie. Zou het niet onze identiteit zijn dat wij ons laten genezen door de woorden van Paulus in zijn brief aan de gemeente van Filippi waarin hij de radicale solidariteit beschrijft [12]:

Als er dan in eenheid met de Messias

zomaar een oproep mogelijk is,

of zomaar bemoediging uit liefde,

of zomaar gemeenschap van geest,

of zomaar bewogenheid en erbarmen,  

vervult dan mijn vreugde doordat ge op hetzelfde zint,

dezelfde liefde vasthoudt, één van ziel op het ene zint,-  

in niets twistzucht volgend of ijdele eer,

maar in ootmoed de ander altijd hoger achtend dan uzelf,  

 ieder van u niet de eigen belangen behartigend

maar ieder van u ook die van anderen!  

Laat die solidaire gezindheid in u zijn die ook in de Messias Jezus was.  

Hij was door en door mens naar het beeld en de gestalte van God ,  

maar hij heeft zichzelf  ontledigd

door de gestalte van een slaaf/dienstknecht aan te nemen,

hij heeft zichzelf vernederd,

gehoorzaam geworden tot in de dood,

ja, de dood aan een kruis.  

Daarom heeft de ENE die onze God is, hem verhoogd

en hem genadig de NAAM verleend die is boven alle naam,  

opdat in de naam van Jezus alle knie zich zal buigen

van hemelingen, aardbewoners en onderaardsen,  

en alle tong zal belijden:

zo is deze Jezus, wiens naam betekent ‘de ENE bevrijdt’

tot Messias geworden ,

tot glorie van de ENE die hij zijn Vader noemde,

zijn onvoorwaardelijke en ontegensprekelijke autoriteit. [13]  


[1] “Een andere vraag bij het kader kan opkomen vanuit deze tijden van beperking: waarom, in het algemeen, gaan mensen gewoonweg niet meer naar de mis? Voor Jean-Louis  Schleger – en dit naast de gewone en gangbare externe verklaringen (secularisatie, tekort aan religieuze opvoeding, enzovoort) , ligt het voornaamste motief in de beweging in de richting van een hersacralisering en herklerikalisering na en tegen de geest in van Vaticanum II. Dit achterlaten van de religie is immers diep geworteld in het evangelie zelf.  (Waarom doet men er alles aan om) het priesterschap te redden  ondanks de evidentie van het klerikalisme en het einde van de religie. Ik droom van een Laudato Si (en Fratelli Tuti) die ook van toepassing is op de kerk, die zou duidelijk maken dat “alles met elkaar is verbonden”:  ook het ecclesiologische probleem, zoals diezelfde tekst benadrukt hoe alle maatschappelijke problemen met mekaar zijn verbonden. Zo is er ook een urgent klimatologisch probleem met de kerk. Maak (eindelijk) een einde aan wat Loïc de Kerimel schrijft wanneer hij, samen met anderen, benadrukt dat klerikalisme geen afwijking in de uitoefening van gezag is, maar fundamenteel samenhangt met het katholiek systeem. ‘Alles is met elkaar verbonden,’ zei ik. Ik beweer inderdaad dat klerikalisme het meest uitgesproken symptoom is van deze gehechtheid aan religie, en samen verklaren ze grotendeels de “exculturatie” van het christendom door de samenleving, die sinds de jaren zestig aan de gang is. De hedendaagse mens heeft een dubbele reden om in de Kerk geen volwassen model van geestelijk leven te erkennen: hij verlaat de religie en wordt door zijn democratische cultuur voor het gelijkheidsbeginsel gewonnen.” (Jean-Pol Gallez)

In Jean-Pol Gallez, Revue commune du réseau Pavés, n° 66, p. 41-50 met als titel: Une Eglise en transition ou les limites du “système catholique”. Een volledige Nederlandse vertaling van dit artikel is te bekomen door een mail te sturen naar Paul De Witte; pldwtt@telenet.be.

[2] Op vlees vertrouwen: zich op zijn joodse afkomst ‘naar het vlees’ beroemen

[3] Deuteronomium 21,23.

[4] In Galaten 1,11 14 schrijft Paulus: Want ik verzeker jullie, broeders, dat het goede nieuws dat door mij als goed nieuws gebracht werd, niet is volgens de mens. Want ik heb het ook niet van een mens ontvangen of  ben erin onderwezen maar door openbaring van Jezus Messias. Want jullie hebben gehoord van mijn levenswandel,

vroeger in het jodendom: fanatiek heb ik de gemeente van God vervolgd en haar vernietigd en in het jodendom heb ik het verder gebracht dan veel leeftijdgenoten in mijn generatie, een ijveraar zonder weerga voor mijn vaderlijke overleveringen.

[5] Galaten 1,15-18

[6] Galaten 2,7

[7] Romeinen 1,1: Paulus, dienaar van Christus Jezus, als geroepen apostel, afgezonderd voor het evangelie  van God. In de Griekse tekst staat het woord doulos, dat niet alleen dienaar maar vooral ook slaaf betekent. Wat Paulus in het eerste vers van de Romeinenbrief onmiddellijk zegt: ik heb mijn hele bestaan onvoorwaardelijk in dienst gesteld van het bevrijdend project van Jezus Messias.

[8] Galaten 3,28

-[9] Zie  1Kor, 11,17-34

[10] De Australische singer-songwriter schreef het lied Into my arms  dat begint met de woorden “I do not believe in an interventionist God”. Dit is de ervaring van heel veel mensen, ook christenen. Voor deze mensen is dergelijke ET- god (Extraterrestrial) niet bestaande, hij is zelfs volkomen onbestaanbaar. En toch blijven we in onze liturgieën dergelijk God ter sprake brengen. Dit belet mij niet om er begrip en respect voor op te brengen dat dit godsbeeld nog voortleeft in een devotionele context, waarbinnen mensen troost en bemoediging zoeken en vinden bij God en vooral bij Maria.

[11] Laten we binnen deze context vooral de woorden van Dietrich Bonhoeffer  niet vergeten, die hij op 30 april 1944 neerschreef tijdens zijn detentie in het nazi-concentratiekamp van Flossenurg. Zie Verzet en Overgave, Ten Have 1969, p. 103.

De mens, zoals hij op dit ogenblik is, kan eenvoudig niet langer religieus zijn. Ook degenen die eerlijk van zichzelf zeggen dat ze ,religieus’ zijn, maken dit absoluut niet waar in hun leven; waarschijnlijk bedoelen ze met ‘religieus’ iets heel anders. Heel de christelijke verkondiging en theologie is negentien eeuwen lang uitgegaan van het ‘religieus a priori’ van de mens. ‘Christendom’ is altijd een vorm (misschien de juiste vorm) van ‘religie’ geweest. Maar wanneer nu op zekere dag duidelijk wordt, dat dit ‘a priori’ helemaal niet bestaat, dat het een historisch gebonden en voorbijgaande uitingsvorm van de mens was, als de mensen dus radicaal a religieus worden, wat betekent dat dan voor het ‘christendom’? En ik geloof dat we zover al zijn. Hoe komt het bij voorbeeld dat deze oorlog geen religieuze reactie oproept, dit in tegenstelling tot alle andere oorlogen uit de geschiedenis? Heel het fundament wordt weggebroken onder het ons vertrouwde ‘christendom’; met religie kunnen we alleen nog terecht bij enkele verlate ridders en een paar intellectueel onvolwaardigen. Zijn dat dan de weinige uitverkorenen? Moeten wij een paar ongelukkigen in hun zwakke momenten verrassen en als het ware religieus verkrachten? Als wij dit alles niet willen, als wij uiteindelijk gedwongen worden ook de westerse vorm van het christendom te zien als een voorportaal op een volledige a-religiositeit, welke situatie ontstaat er dan voor ons en voor de kerk? Hoe kan Christus Heer worden ook van de a-religieuze mens? Is dat mogelijk, een a-religieuze christen? Als religie niet meer is dan een gewaad van het christendom   en ook dit gewaad verschilde sterk met de tijden   wat is dan een christendom zonder religie?

Ooit schreef Bonhoeffer: we moeten leven etsi Deus non daretur (alsof er geen God gegeven is).

[12] Fil. 2,1-16

[13] Deze woorden van Paulus worden door vele exegeten beschouwd als de oudste christelijke hymne op Jezus van Nazareth, genoemd Messias. Ik heb de oorspronkelijke tekst licht aangepast omdat anders te veel exegese nodig zou geweest zijn om de woorden te verstaan.