COVID 19 VIA 2020 NAAR 2O21.  Een essay.

Paul De Witte

  1. Eerste voorbeschouwing: noodzakelijke en niet noodzakelijke verliezen.

In 1989 verscheen in Nederlandse vertaling een boek van de Amerikaanse joodse schrijfster Judith Viorst: Noodzakelijk verlies.

Het droeg als ondertitel: ‘de liefdes, illusies, afhankelijkheid en irreële verwachtingen die wij allen moeten opgeven om te kunnen groeien’.

In het boek houdt de auteur een hartstochtelijk pleidooi om te leren loslaten als absolute voorwaarde voor een waardevol volwassen leven. Zij toont aan hoe dit proces van ‘verliezen’ reeds op zeer vroege leeftijd begint. Zij geeft het herkenbare voorbeeld van een tweejarig kind dat het heel moeilijk krijgt bij de geboorte van een zusje of broertje. Op dat moment moet dit kind het gevoel leren verliezen dat het een enig kind is dat het recht heeft om alle aandacht van mama en papa te krijgen. Zo gaat het verder een heel leven lang: een kind dat niet aan de verwachtingen beantwoordt, een mislukkende relatie waar men alles van had verwacht; ouder of ziek worden. Ieder mens kent deze vaak pijnlijke ervaringen die onze ‘illusies en irreële verwachtingen’ in vraag stellen.

Dit werk heeft toen zo een grote indruk op mij gemaakt dat ik het uitgebreid aan bod bracht in mijn lessen voor het laatste jaar secundair. Ik was op het spoor van dat boek gekomen door een uitzending op de IKON-zender van de Nederlandse televisie.

Ik ga niet verder in op deze boeiende en uitdagende gedachten. Ik wil wel nog wijzen op een fragment waarin ze wijst op een vaststelling die voor mij zeer verrassend was en die belangrijk is voor de rest van mijn betoog.

Zo stelt ze de vraag: hoe komt het toch dat wij mensen het zo moeilijk hebben met het aanvaarden van de noodzakelijke verliezen die ons helpen groeien tot een integer mens, en dat wij vaak achteloos en onverschillig voorbij gaan aan de vele niet noodzakelijke verliezen waarvan miljoenen mensen het slachtoffer zijn: oorlogen, hongersnoden, natuurrampen, de vernietiging van onze planeet, het blijvend geweld op vrouwen en andere weerloze mensen, enzovoort.

Als ik hem goed begrijp, dan denk ik dat de Vlaamse psychiater Dirk De Wachter in zijn geschriften heel sterk in de buurt komt van wat Judith Viorst schrijft.

  1. Tweede voorbeschouwing: live is cancer and butterflies.

Ik open deze tweede voorbeschouwing met een citaat van Judith Viorst in de hoger genoemde TV-uitzending.

Ik durf met enige schroom en terughoudendheid zeggen dat ik mij gelukkig mag prijzen dat ik tot op vandaag gespaard ben gebleven van grote calamiteiten, ook op vlak van mijn gezondheid.

Zo ben ik nog niet geconfronteerd geworden met een beangstigende kankerdiagnose.

Dit maakt dat ik in deze geen ervaringsdeskundige ben: wie ben ik om iets te zeggen over hoe mensen met dergelijke diagnose omgaan?

Wat ik nu ga schrijven heb ik van horen zeggen, vaak uit eerste hand.

Ik heb het niet over mensen die kanker niet hebben overleefd. Zij zijn de weg tot het einde gegaan en hebben wellicht verschillende existentiële crisissen doorgemaakt en moeten overwinnen, hopelijk gesteund en gedragen door hun geliefden.

Ik wil hier voortgaan op getuigenissen van mensen die – althans voorlopig – kanker hebben overwonnen, al blijft een zwaard van Damocles altijd boven hun hoofd hangen. Bij heel wat mensen is kanker een soort van chronische aandoening geworden, waarmee blijkbaar zinvol en toekomstgericht te leven valt.

Uit vele getuigenissen van deze mensen blijkt dat voor henzelf en hun geliefden kanker ervaren werd als een levensbedreigend en beangstigend monster. Dat blijft staan als een paal boven water. Wat mij echter in heel wat getuigenissen opvalt is het volgende: “dankzij deze gruwelijke kanker ben ik erin geslaagd om mijn leven een  andere draai en inhoud te geven. Ik heb leren ontdekken dat ik vóór de kanker mee gesleurd werd in een niets ontziende ‘ratrace’. Dat ik vaak achteloos voorbijging aan de vraag om échte aanwezigheid van mijn partner en kinderen, want ik had het toch zo druk met de dingen die ik bovenal belangrijk vond. De waarden die mijn leven bepaalden en domineerden bleken op drijfzand gebouwd. Ik heb geleerd om nú te leven terwijl ik vroeger geleefd werd.”

Wat kan ik hieruit besluiten? Dat kanker een kloteziekte is en blijft, maar dat ik als mens uit die negatieve ervaring kan leren om een ander en beter mens te worden: met meer mededogen en empathie, met aandacht voor de kwetsbaarheid van mezelf en anderen, met een grotere solidaire betrokkenheid bij mensen aan de rand van de voorthollende samenleving.

Dit verhaal speelt zich af – of beter – kan zich voordoen in de persoonlijke levenssfeer. Ik heb dit geschreven als voorbeschouwing bij en in functie van het centrale deel van deze bijdrage.

  1. Hoe Covid 19 onze levens overhoop heeft gehaald.

Het Covid 19 – virus heeft het leven van velen overhoop gehaald, zeker op het persoonlijk vlak. Denken we maar aan de vele dodelijke slachtoffers van deze pandemie, zeker in de woonzorgcentra.

Maar ditzelfde Virus heeft ook heel wat maatschappelijke vanzelfsprekendheden grondig in vraag gesteld.

Nochtans is een virus niet gekenmerkt door een ethische kijk op de werkelijkheid, zoals dat ook geldt voor bijvoorbeeld kanker.

Een virus op zich is amoreel (is niet hetzelfde als immoreel of onethisch), want het heeft uit de aard van zijn wezen gewoon niets met moraal of ethiek te maken. Zoals ook een mes of een stuk brood op zich niets met moraal te maken hebben. Het virus en kanker zijn op zich ethisch neutraal.

Er valt dus geen (ethisch) oordeel te vellen noch over het Coronavirus op zich, noch over kanker op zich.

De vraag is wel: hoe gaan wij om met de ravages die door het Corona-virus worden aangericht?

Het is vanzelfsprekend dat de medische wereld alles in het werk heeft gesteld en blijft stellen om deze pandemie een halt toe te roepen.

Ook is het vanzelfsprekend dat de politieke verantwoordelijken zich door wetenschappers van allerlei pluimage laten inspireren om de noodzakelijke maatregelen te nemen en ook op te leggen om de pandemie in te dijken en te stoppen met het oog op de redding van mensenlevens.

Het is eveneens vanzelfsprekend – hoe moeilijk dat ook kan zijn – dat alle mensen zich houden aan  deze zo tijdelijk mogelijke maatregelen zodat het gewone l:even zo spoedig mogelijk kan hervatten. Dit gaat over de eerder korte termijn.

In deze bijdrage wil ik vooral iets te berde brengen voor de eerder langere termijn.

En hier kom ik tot mijn punt: crisissen dragen in zich niet alleen de mogelijkheid om te vernietigen en verlammende angst te veroorzaken, maar crisissen kunnen ook kansen worden. Het belangrijkste kenmerk van veel crisissen is dat mensen tot het ingrijpend besef kunnen komen dat de oude en vanzelfsprekend geachte antwoorden van vroeger geen adequate antwoorden meer zijn op de nieuwe vragen die zich stellen.

De vraag die zich stelt is: grijpen wij als samenleving de kans om vanuit de diepe crisis die door het Coronavirus wordt veroorzaakt, op zoek te gaan naar nieuwe sociale en economische antwoorden die ten goede komen aan de mensen in het algemeen en aan de vernederde en arme mensen in het bijzonder. Want het is toch gerechtigheid die vrede voortbrengt.

Of laten we deze pijnlijke opportuniteit – en crisissen zijn meestal pijnlijk – achteloos aan ons voorbijgaan zodat na de Coronacrisis alles weer “business als usual” zal worden?

Anders gezegd: wat mogelijk is in het persoonlijk leven van individuele mensen (een kankerdiagnose bijvoorbeeld) zoals uiteengezet in het tweede deel van dit artikel, is wellicht ook mogelijk binnen een maatschappelijk context.

Kortom : dit gruwelijk Coronavirus  kan ons volkomen onverwacht te hulp komen om diepe vragen te stellen over de vanzelfsprekende gang van zaken in onze samenleving en ons met de uitdagende vraag confronteren: hoe moet het nu verder? Waar vinden we hoop?

Vragen over:

de blijvende en groeiende ongelijkheid in onze eigen samenleving en zeker wereldwijd;

de toekomst van onze planeet, onze geliefde Pacha Mama, Moeder Aarde;

de uitdaging van mensen die wereldwijd op de vlucht zijn voor oorlog en honger, over asiel en migratie;

het racisme dat door velen wordt geminimaliseerd, vooral door hen die er niet mee geconfronteerd worden;

kortom over de erkenning van de waardigheid van ieder mens.

Anders gezegd: het nieuwe normaal zal anders zijn dan het vroegere normaal, juist omdat dit laatste gewoonweg niet normaal was.

  1. Eerste nabeschouwing vanuit Michael Sandel: De tirannie van verdienste. Over de toekomst van de democratie.

Michael Sandel is hoogleraar politieke wetenschappen aan de Harvard Universiteit. Zijn colleges over ‘rechtvaardigheid’ worden door vele studenten gevolgd. In het genoemde boek geeft hij een vlijmscherpe kritiek op de Amerikaanse meritocratische en technocratische samenleving, die er niet in slaagt om meer gelijkheid te creëren. Hij spaart in zijn kritiek verrassenderwijze vooral de Democraten niet, die zich volledig hebben ingeschakeld in de meritocratische ideologie die stelt dat “iedereen er kan komen en opklimmen op de maatschappelijke ladder, als men maar wil”.  De weg naar dat doel verloopt door het onderwijs, en vooral door het behalen van een universitair diploma, dat dan garant staat voor ‘ (financieel) slagen in het leven. Wie daarin niet slaagt: eigen schuld, dikke bult. Ook Obama was (is?) in datzelfde bedje ziek.

Het wordt volgens Sandel dé grote uitdaging voor de administratie van de nieuwe president Joe Biden om de massa Amerikanen die niet aan dat meritocratisch schijnideaal (kunnen) beantwoorden, vooral niet uit het oog te verliezen. Want het is duidelijk dat Donald Trump – hoe hypocriet zijn aandacht voor deze massa verliezers ook was en is – juist aan deze ontgoochelde, vernederde en gefrustreerde massa’s zijn verkiezing van 2016 en zijn bijna herverkiezing in 2020 te danken heeft gehad. In 2016 was het presidentskandidate voor de Democratische partij Hilary Clinton die vanuit de hoogte sprak over ‘the deplorables’. Dat is haar door deze massa’s niet in dank afgenomen en ze verloor de verkiezingen.

Daarbij komt nog dat juist deze mensen ook de slachtoffers geworden zijn van de  (economische en politieke) mondialisering die vooral ten goede is gekomen aan ‘the happy few’ die alle kansen hebben gekregen en niet bereid zijn bevonden om hun vaak exuberante financiële verdiensten te delen met hen die minder kansen hadden gekregen en aan hun lot werden overgelaten.

Wat voor Sandel ook belangrijk is, is het feit dat de ‘achtergebleven’ massa van tweede-rang-mensen niet noodzakelijk de mensen zijn die extreem arm zijn, maar mensen die om velerlei redenen geen erkenning krijgen in de samenleving.

Dit geldt voor individuen maar op mondiaal vlak ook voor landen en volkeren. Zolang we met eerste en tweede rang burgers leven op dezelfde planeet kan er geen vrede en dus geen goed leven zijn. En dat is juist de opdracht van de politiek: zorgen dat onze wereld, onze samenleving leefbaar wordt voor IEDEREEN. Dus ook voor de onrendabelen, de zwaksten, de mensen zonder stem.

In een recente tweet schrijft de journalist Joël De Ceulaer dat uit bepaalde statistieken blijkt dat de armste groepen van de bevolking wel meestal (60%) nog voor Biden zouden hebben gestemd. Dat ontkracht echter niet de these van Sandel. Ten eerste is het verwonderlijk dat zelfs van de armsten zo veel mensen voor iemand als Trump hebben gestemd. Ten tweede gaat het fundamenteel niet (enkel) over de hoeveelheid centen, maar gaat het over erkenning. Dit ligt overduidelijk  in de lijn met Sandel zijn visie dat politiek eigenlijk gaat over betekenisgeving.

Deze situatie heeft de deur wagenwijd opengezet voor populisten à la Trump. Wat geldt voor de USA geldt ook voor Europa in het algemeen en voor Vlaanderen in het bijzonder, waar populistische partijen angst en vrees voor het vreemde en de vreemdeling (asielzoekers) induceren en collectief egocentrisch op zichzelf terugplooien in een ‘eigen-volk-eerst-ideologie’, naar analogie van de ‘America-first-ideologie van Trump. Ook in ons eigen land hebben partijen rechts en links van het centrum deze meritocratische en technocratische ideologie omhelsd. Dit is vooral duidelijk geworden bij de zogenaamde zwarte zondagen waar veel kiezers die traditioneel voor de socialistische partij kozen,  andere populistische extreem-rechtse oorden hebben opgezocht.

Ik citeer een kort fragment (p. 211) uit het boek:

In de afgelopen decennia heeft de taal van de verdienste   (meritocratie genoemd – PDW) het publieke debat gedomineerd en is er maar weinig aandacht geweest voor de negatieve aspecten ervan. Zelfs naarmate de ongelijkheid ernstiger werd, heeft de retoriek van het opklimmen (op de maatschappelijke ladder – PDW) de belangrijkste partijen direct links en rechts van het midden voorzien van het primaire vocabulaire om te spreken over morele vooruitgang en politieke verbetering. ‘Wie hard werkt en zich aan de regels houdt, zou in staat moeten zijn om zover op te klimmen als zijn talent hem kan brengen.’

Meritocratische elites waren zo gewend geraakt dit mantra te herhalen dat ze niet opmerkten dat het inmiddels steeds minder mensen wist te inspireren. Blind voor het toenemende ressentiment van degenen die niet hadden gedeeld in de opbrengsten van de mondialisering, zagen ze ook de ontevredenheid niet. Ze werden dan ook volstrekt verrast door de populistische reactie. Ze hadden niet begrepen wat de impliciete belediging was die uitging van de meritocratische samenleving die ze aanboden.

Mijn vraag om deze eerste nabeschouwing af te ronden: zou het kunnen dat de Coronapandemie binnen onze samenleving processen van verandering in beweging zet, waarbij ook hier bij ons minstens gedeeltelijk wordt gebroken met de tirannie van verdienste (meritocratie), die niet heeft gezorgd voor een grotere gelijkheid tussen mensen, maar in  tegendeel de ongelijkheid nog heeft doen toenemen.

We worden dus uitgedaagd om te breken met de meritocratie omdat  het steeds duidelijker wordt dat grote groepen mensen hier en in ontwikkelingslanden nooit werk zullen vinden. We zullen dus moeten zorgen voor een onvoorwaardelijk basis inkomen voor iedereen. 

Over deze laatste paragraaf gaat het in de tweede nabeschouwing.

  1. Tweede nabeschouwing: de laatste pauselijke encycliek: Fratelli Tuti – over broederschap en sociale vriendschap

In deze vraagstelling voel ik mij ook gesteund door de laatste encycliek van de huidige paus Franciscus: Fratelli Tuti – Over broederschap en sociale vriendschap.

Het is mijn vaste overtuiging dat Priester Adolf Daens zich in de woorden van deze encycliek ten volle zou herkend hebben. Hij zou zich door deze pauselijke woorden gesterkt geweten hebben om zijn sociale strijd verder te zetten.

Wat is het belang van de nieuwe encycliek van paus Franciscus?

In het Nederlandse (van oorsprong protestantse) dagblad Trouw las ik volgende bedenkingen: ‘In deze nieuwe encycliek spreekt paus Franciscus zich uit voor een ruimhartig migratiebeleid en tegen populisme, kapitalisme en de rechtvaardige oorlog. Deze encycliek verschijnt vijf jaar na Laudato Si , de vorige,  die handelde over duurzaamheid en zorg voor onze Moeder Aarde. In Fratelli Tuti gaat Franciscus uit van  een scherpe observatie van de huidige wereld, die volgens hem gekenmerkt is door toenemend populisme , een haperende internationale samenwerking en een groeiende kloof tussen arm en rijk. Daartegen pleit hij voor een herontdekking van de waarde van ieder mens. Hij drukt dit uit met het wat moeilijk theologisch begrip: de transcendentale waarde van elke mens, ongeacht zijn mogelijkheden, verdiensten en afkomst.  Enkel  een radicale erkenning daarvan kan volgens hem een uitweg bieden uit de problemen van deze tijd. Deze transcendentale waarde van ieder mens is voor de paus als christen geworteld is in de centrale woorden uit het Scheppingsverhaal van Genesis 1,27: God schiep de mens naar zijn beeld, beeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk heeft hij hen geschapen.

In het eerste hoofdstuk van de encycliek waarin hij de huidige wereld kritisch en scherp observeert, schrijft hij een paragraaf onder de titel “Pandemieën en andere schokken in de geschiedenis”. Mag ik vragen aan de niet katholieke lezers met de nodige onbevangenheid deze tekst Franciscus te lezen.

32. Het klopt dat een wereldwijde tragedie als de coronapandemie even het gevoel liet herleven dat we een wereldwijde gemeenschap zijn, allemaal in hetzelfde schuitje, waar de problemen van één iemand ook de problemen van ons allemaal zijn. Eens te meer realiseerden we ons dat niemand in zijn eentje wordt gered; we kunnen alleen samen worden gered. Zoals ik in die dagen zei: De storm heeft onze kwetsbaarheid ontmaskerd en die valse en overbodige zekerheden blootgelegd waarrond we onze dagelijkse agenda’s, onze projecten, onze gewoon en prioriteiten hebben opgebouwd. […] Midden in die storm is de façade van de stereotypes waarmee we onze ego’s camoufleerden – onze ego’s die altijd bezorgd zijn om de schone schijn – ingestort. Daarmee werd nog maar eens het even onontkoombare als gezegende besef onthuld dat we deel uitmaken van elkaar, dat we broers en zussen van elkaar zijn.

33. De wereld evolueerde onophoudelijk naar een economie die dankzij de technologische vooruitgang, probeerde de ‘menselijke kosten’ te reduceren; sommigen probeerden ons te doen geloven dat de vrije markt perfect in staat was om alles veilig te houden. Toch dwong de brutale en onvoorziene klap van die oncontroleerbare pandemie ons om opnieuw aan andere mensen te denken in plaats van aan winsten voor enkelingen. Vandaag kunnen we toegeven dat we onszelf hebben gevoed met dromen van pracht en praal, om te eindigen met het consumeren van afleiding, kortzichtigheid en eenzaamheid. We propten ons vol met netwerken en we verloren de smaak van broederlijkheid. We zochten naar snelle en veilige resultaten, maar werden overweldigd door ongeduld en angst. Gevangen als we zaten in de virtuele realiteit, verloren we de smaak en de geur van de echte wereld .

De pijn, de onzekerheid en de angst, samen met het besef van onze eigen beperkingen dat de pandemie opwekte, dwingen ons om onze levensstijl, onze relaties, de Organisatie van onze samenlevingen en vooral de zin van ons bestaan erg dringend te herdenken.

34. Als alles met elkaar verbonden is, is het moeilijk om zich voor te stellen dat die wereldwijde ramp géén verband zou houden met de manier waarop wij met de werkelijkheid omgaan, met onze pretentie om de absolute meesters te willen zijn van ons eigen leven en van alles wat bestaat. Ik wil het woord goddelijke vergelding niet in de mond nemen, net zo min als het zou volstaan te beweren dat het kwaad dat wij de natuur aandoen zich wreekt door ons te straffen voor ons wangedrag. Het is de wereld zelf die kreunt en in opstand komt. We worden herinnerd aan het bekende vers van de dichter Vergilius dat de tranen der dingen evoceert, de tegenslagen van het leven en de geschiedenis (de wereld is er een van tranen en het menselijk lot raakt het hart).

35. Al te snel vergeten we de lessen van de geschiedenis (de meesteres van het leven – (Cicero). Een keer deze gezondheidscrisis voorbij is, zou onze slechtste reactie zijn om ons nog dieper te storten in koortsachtig consumentisme en nieuwe vormen van egoïstisch zelfbehoud. God geve dat we na al de ellende niet langer zullen denken in termen van ‘zij en ‘die’, maar alleen nog van ‘wij’. Als dit maar niet de zoveelste tragedie van de geschiedenis zal blijken te zijn waaruit we helemaal niks hebben geleerd. Als we maar al die oudere mensen in gedachten zouden houden, die gestorven zijn door een tekort aan beademingstoestellen, deels als gevolg van de jarenlange ontmanteling van de gezondheidszorgsystemen. Als dit immense verdriet maar niet nutteloos zal blijken te zijn, maar ons in staat stelt een stap voorwaarts te zetten in de richting van een nieuwe levensstijl. Konden we maar eens en voor altijd (her)ontdekken dat we elkaar broodnodig hebben en dat op die manier onze menselijke familie een wedergeboorte mag ervaren, met al haar gezichten, al haar handen en al haar stemmen, voorbij de muren die we hebben opgetrokken.

  1. Een besluit

Ik kan het besluit niet beter verwoorden dan John Van Daele (Mo 138, Winter 2020, p. 74-77).

In dat essay met als titel Het verzet dat de problemen van nu voorzag, stelt hij de vraag: ‘Wat blijft nog over van de grote verhalen over milieu en internationale solidariteit?’

Een hele generatie leerde dankzij het verzet van de jaren 1960 en 1970 omzien naar het milieu en de ongelijkheid in de wereld. Ze schreef daarmee nieuwe grote verhalen, hoewel conservatieven die tijd dikwijls als ‘normloos’ aanmerken.

Hij schrijft: ‘Verzet ontstaat dikwijls uit een nieuwe kijk die mensen samen ontwikkelen op menselijke (ver)houdingen. En die nieuwe kijk komt er omdat iemand de weg toont, omdat iets pijn doet, omdat een bepaalde groep getroffen mensen zich voor het eerst weet te organiseren, omdat de tijd op een of andere manier rijp is, of om al die redenen samen. Verzet schrijft dikwijls een nieuw verhaal over de wereld.

Daarom is het opmerkelijk dat de jaren 1960 en 1970, die in het Westen – terecht of onterecht – als dé periode van verzet worden neergezet, in bepaalde kringen worden voorgesteld als het einde van de grote verhalen. Het heet dan dat die wilde jaren van verzet en rebelsheid zouden zijn uitgemond in de totale afbraak van de meer traditionele “grote verhalen”, zonder dat er iets in de plaats kwam, op een soort normloosheid, consumentisme, individualistisch hedonisme na.’

Bart De Wever doet dat onder andere in zijn boekje Over identiteit (mei 2019). Een citaat daaruit: ‘Mei ’68 was de dijkbreuk. Bij ons werd het aloude katholieke Vlaamse cultuurideaal, waarin generatie na generatie werd gesocialiseerd, quasi volledig gesloopt. Grote verhalen werden verworpen. Niet enkel politieke ideologieën maar elke stelling die aanspraak maakt op een zeker objectief waarheidsgehalte, laat staan een universele geldigheid.’

Ik ben zelf een kind van die tijd, zij het van helemaal aan het staartje ervan, en ik vind De Wevers frasen eigenlijk onzin – als ik voor één keer wat brutaal mag zijn. Ik vraag me af in welk universum de heer De Wever heeft geleefd. Dit citaat zit zo vol grote onherkenbare woorden voor wie het zelf heeft meegemaakt: zo was het helemaal niet. We kwamen juist uit die tijd met sterke idealen en nieuwe grote verhalen die tot op deze tijd relevant blijven.

Om zijn verhaal kort te houden, noemt hij: de vrouwenbeweging; het verzet tegen de Vietnamoorlog dat een nieuwe invulling gaf aan de vredesbeweging. Het verzet van die tijd genereerde ook nieuwe grote verhalen. Ik denk dat onze generatie minstens twee nieuwe grote verhalen, nieuwe lezingen van de tijd, heeft voortgebracht, die we als profetisch kunnen beschouwen: de meer dan  noodzakelijke groene beweging en de beweging voor internationale solidariteit en voor structurele veranderingen in de relaties tussen het rijke Noorden en het arm gemaakte, gekoloniseerde, uitgebuite Zuiden.

Ik kan de lezer maar aanraden om het hele essay in MO te lezen.

Ik kan alleen maar hopen dat velen in onze samenleving de maatschappelijk noodzakelijke verliezen bewust durven omarmen om zo heel wat maatschappelijk niet noodzakelijke verliezen te voorkomen om zo ‘het goede leven’ voor velen (allen) dichterbij te brengen.

Paul De Witte

Kerstmis 2020